Jules Verne

De meeste dezer marmerblokken vertoonden indruksels van voorwereldlijke dieren; maar sedert den vorigen avond had de schepping eene groote schrede voorwaarts gedaan. In plaats van de onvolkomene Trilobiten bemerkte ik overblijfsels eener volmaakte orde; o.a. Ganoiden [9] en die Sauropteris, waarin het oog van den kenner der voorwereldlijke organische schepping de eerste vormen van het kruipende dier heeft weten te herkennen. De devonische zeeen werden bewoond door een groot aantal dieren van die soort, die zij bij duizenden achterlieten op de rotsen der nieuwe vorming.

Het werd stellig zeker, dat wij de ladder van het dierlijke leven, op wier hoogste sport de mensch staat, weder opklommen. Maar professor Lidenbrock scheen er geen acht op te slaan.

Hij verwachtte twee dingen: of dat een loodrechte put zich onder zijne voeten opende en hem veroorloofde om weder te dalen, of dat een hinderpaal hem belette verder op dezen weg voort te gaan. Maar het werd avond, zonder dat deze hoop vervuld werd.

Des vrijdags, na een nacht waarin ik de kwellingen van den dorst begon te gevoelen, drong onze kleine troep nog verder door op de kronkelpaden der galerij.

Na een tocht van tien uur bemerkte ik, dat de weerschijn onzer lampen op de wanden sterk verminderde. Het marmer, de schiefer, de kalksteen, de zandsteen der muren maakten plaats vooreen donker en dof bekleedsel. Op een punt, waarop de tunnel zeer smal werd, leunde ik tegen den wand.

Toen ik mijne hand wegtrok, was zij pikzwart. Ik keek wat nauwkeuriger. Wij waren in eene kolenlaag.

"Een kolenmijn!" riep ik uit.

"Een mijn zonder mijnwerkers", antwoordde mijn oom.

"Wie weet?"

"Ik weet het", antwoordde mijn oom kortaf, "en ik ben zeker dat deze galerij niet door menschenhanden door deze kolenbeddingen gegraven is. Maar het komt er weinig op aan, of het al dan niet het werk der natuur is. De tijd voor het avondeten is gekomen. Laten wij gaan eten."

Hans bereidde eenige spijzen. Ik at nauwelijks en dronk de weinige droppelen water, die mijn rantsoen uitmaakten. De half gevulde waterflesch van den gids was alles, wat er overbleef om den dorst van drie menschen te stillen.

Na hun maaltijd strekten mijne beide metgezellen zich op hunne dekens uit en vonden zij in den slaap een herstellingsmiddel voor hunne vermoeienissen. Ik echter kon niet en telde de uren tot den morgenstond.

Om zes uur des Zaterdags vertrokken wij weder. Twintig minuten later kwamen wij aan een uitgestrekt hol; ik zag nu in, dat de hand des menschen deze kolenmijn niet bewerkt kon hebben; anders zouden de gewelven geschoord zijn, die nu slechts, als het ware, door een wonder bleven staan.

Deze soort van spelonk was honderd voet breed en honderd vijftig voet hoog. De grond was met geweld vaneen gescheurd door eene onderaardsche schudding. De stevige aardschors, voor den een of anderen hevigen schok wijkende, was uit haar verband gerukt en had deze uitgestrekte ledige ruimte achtergelaten, waarin aardbewoners voor de eerste maal doordrongen.

De geheele geschiedenis der steenkolenvorming was op deze donkere wanden geschreven en een geoloog kon hare verschillende tijdperken er gemakkelijk op volgen. De kolenbeddingen waren gescheiden, door samengedrukte lagen zandsteen of klei, en als het ware verpletterd door de bovenste lagen.

In den tijd van het bestaan der aarde, die de secundaire vorming voorafging, bedekte de aarde zich met een verbazenden plantengroei, die zijn ontstaan te danken had aan de dubbele werking eener keerkringswarmte en eener bestendige vochtigheid. Eene zee van dampen omringde den geheelen aardbol en bedekte hem nog voor de stralen der zon.

Daaruit leidt men af, dat de hooge warmtegraad niet voortkwam uit dezen nieuwen vuurhaard; misschien zelfs was de fakkel van den dag nog niet geschikt om hare schitterende rol te spelen. De "luchtstreken" bestonden nog niet, en eene verschroeiende hitte, die aan den evenaar en de polen gelijk was, heerschte over de geheele oppervlakte van den aardbol. Waaruit ontstond zij? Uit het binnenste van den bol.