Jules Verne

"Goed!" sprak hij. "Nu is het onze beurt."

Ik vraag iederen onpartijdige, of het mogelijk was zulke woorden zonder siddering aan te hooren!

De professor nam het pak met de werktuigen op den rug, Hans dat met de gereedschappen en ik dat met de wapenen. De afdaling had in de volgende orde plaats: Hans, mijn oom en ik. Zij geschiedde in de diepste stilte, alleen afgebroken door den val der rotsblokken, die in de diepte rolden.

Ik liet mij om zoo te zeggen afglijden, met de eene hand het dubbele touw zenuwachtig omklemmende, en mij, met behulp van mijn stok, met de andere van den wand afstootende. Eene gedachte slechts bezielde mij. Ik vreesde, dat het steunpunt ons mocht ontzinken. Dit touw scheen mij zwak genoeg toe om de zwaarte van drie menschen te dragen. Ik bediende er mij zoo min mogelijk van, allerlei bewegingen makende om in evenwicht te blijven op de trappen van lava, die mijn voet, als waren zij eene hand, trachtte te grijpen.

Toen eene dezer treden onder de voeten in beweging raakte, zeide Hans met eene rustige stem:

"Gif akt!"

"Geef acht!" herhaalde mijn oom.

Na een half uur kwamen wij op de oppervlakte van een rotsblok, dat diep in den wand van den schoorsteen drong.

Hans trok aan een der einden van het touw; het andere verhief zich in de lucht; na over de hoogste rots heengegaan te zijn viel het weder, brokken steen en lava losrukkende, eene soort van regen of liever van zeer gevaarlijken hagel.

Toen ik mij over den rand van ons klein vlak henen boog, bemerkte ik, dat de bodem van het gat nog onzichtbaar was.

De reis langs het touw begon op nieuw, en een half uur later waren wij weder twee honderd voet lager gekomen.

Ik weet niet, of de ijverigste geoloog het beproefd zou hebben om gedurende die afdaling den aard der gronden, die hem omringden, te onderzoeken. Ik althans bekommerde mij er niet om; of zij pliocenisch, miocenisch of eocenisch waren, of zij tot de krijtvorming, tot de juragroep, de triasgroep, de permsche groep, de kolengroep, de devonische of de silurische vorming behoorden, dan wel of zij oorspronkelijke lagen waren, dat alles hield mijne gedachten geenszins bezig. Maar de professor deed zonder twijfel zijne waarnemingen of maakte zijne opmerkingen, want bij eene onzer halten zeide hij:

"Hoe lager ik kom, hoe meer vertrouwen ik krijg; de schikking dezer vulkanische gronden bevestigt ten volle de theorie van Davy. Wij zijn in het midden van oorspronkelijke gronden, waarin de scheikundige werking heeft plaats gehad van de metalen, die bij de aanraking met lucht en water ontvlamden; ik verwerp geheel het stelsel eener inwendige warmte; doch wij zullen zien."

Zoo kwam hij altijd tot hetzelfde besluit. Men begrijpt wel, dat ik geen lust had om te redekavelen. Mijn stilzwijgen werd voor toestemming gehouden en de afdaling begon weder.

Na verloop van drie uren zag ik nog niets van den bodem des schoorsteens. Toen ik het hoofd ophief, bemerkte ik, dat zijne opening duidelijk kleiner werd; zijne wanden raakten elkander bijna door hunne geringe helling. Het werd allengs donker.

Toch daalden wij nog altijd; het scheen mij toe, dat de van de wanden losgeraakte steenen met een doffer geluid wegzonken en spoediger den bodem van den afgrond bereikten.

Daar ik nauwkeurig acht gegeven had op onze bewegingen met het touw, kon ik eene juiste berekening maken van de bereikte diepte en den verloopen tijd.

Wij hadden nu veertien maal die beweging herhaald, die een half uur duurde. Dit bedroeg dus zeven uur, bovendien nog veertien kwart uur rust of drie en half uur. Wij waren te een uur vertrokken, dus moest het nu elf uur zijn.

Wat de diepte betreft, die wij bereikt hadden, veertien maal de lengte van het touw van twee honderd voet gaf twee duizend acht honderd voet.

Op dit oogenblik deed de stem van Hans zich hooren, die "halt!" riep.

Ik hield op, juist toen mijne voeten bijna het hoofd van mijn oom aanraakten.

"Wij zijn er!" zeide deze.

"Waar?" vraagde ik, terwijl ik mij naast hem liet afglijden.

"Op den bodem van den loodrechten schoorsteen."

"Is er dan geen andere uitgang?"

"Jawel! ik zie zoo iets van een nauwen gang die schuinsrechts loopt.