Jules Verne

Mijn oom keerde zich naar het westen en wees mij met de hand een lichten damp, een nevel, eene flauwe schemering van land boven de waterlijn.

"Groenland," sprak hij.

"Groenland?" riep ik uit.

"Ja, wij zijn er geen vijf en dertig uur van daan en als het dooit, komen de ijsberen op de ijsschotsen uit het noorden tot op IJsland toe. Maar dat hindert ons niet. Wij zijn op den top van den Sneffels; hier zijn twee pieken, de eene ten zuiden, de andere ten noorden. Hans zal ons zeggen, welken naam de IJslanders geven aan die, waarop wij ons thans bevinden."

Toen de vraag duidelijk gesteld was, antwoordde de jager:

"Scartaris."

Mijn oom wierp mij een zegepralenden blik toe.

"Naar den krater!" zeide hij.

De krater van den Sneffels had de gedaante van een omgekeerden kegel, welks opening een half uur in middellijn kon wezen. Zijne diepte schatte ik op ongeveer twee duizend voet. Men kan licht oordeelen over den toestand van zulk een ontvanger, als hij gevuld werd met donder en vlammen. Het grondvlak van den trechter kon niet meer dan vijfhonderd voet omtrek hebben, zoodat zijne vrij zachte hellingen de nederdaling gemakkelijk maakten. Onwillekeurig vergeleek ik dien krater met eene verbazend groote en wijde donderbus en die vergelijking beangstigde mij.

"In eene donderbus af te dalen," dacht ik, "die misschien geladen is en bij den geringsten schok kan losbranden, is het werk van gekken."

Maar ik kon niet meer terug. Hans stelde zich met een onverschillig gelaat weder aan het hoofd der troep. Ik volgde hem zonder een woord te spreken.

Ten einde de afdaling gemakkelijk te maken beschreef Hans binnen in den kegel zeer uitgestrekte ellipsen; wij moesten over uitgebraakte steenen loopen, waarvan eenige, door de dreuning van hun steunpunt beroofd, telkens opspringende op den bodem van den afgrond vielen. Hun val verwekte zeer helder klinkende, telkens herhaalde echo's.

Zekere gedeelten des kegels vormden inwendige gletschers; dan ging Hans slechts met de uiterste behoedzaamheid voort, terwijl hij gedurig den grond met zijn met ijzer beslagen stok peilde om er de scheuren in te ontdekken. Op sommige twijfelachtige punten werd het noodzakelijk om ons met een lang touw aan elkander te binden, opdat hij, wiens voet soms mocht uitglijden, vastgehouden werd door zijne makkers. Deze vastbinding was een maatregel van voorzichtigheid, maar sloot alle gevaar nog niet uit.

Evenwel werd de weg, ondanks de moeielijkheden van de afdaling langs hellingen, die de gids niet kende, zonder ongelukken afgelegd; alleen ontglipte een pak aan de handen van een IJslander en ging regelrecht naar den bodem van den afgrond.

Te twaalf uur waren wij aangekomen. Ik hief het hoofd op en bespeurde de bovenste opening van den kegel, waardoor een gedeelte van den hemel zichtbaar werd, welks omtrek zeer verkleind maar bijna zuiver was. Op een punt slechts teekende de piek van den Scartaris zich af, die in de eindelooze ruimte zich verloor.

Op den bodem van den krater openden zich drie schoorsteenen, waardoor de hoofdhaard bij eene uitbarsting van den Sneffels zijne lava en dampen uitbraakte. Elk dezer schoorsteenen had omtrent honderd voet middellijn. Zij gaapten onder onze voeten. Ik had de kracht niet om er in te zien. Professor Lidenbrock had hun stand snel onderzocht, hij hijgde, liep van den een naar den anderen, gebaren makende en allerlei onverstaanbare woorden uitende. Hans en zijne makkers, op brokken lava zittende, zagen het aan en hielden hem zeker voor een gek.

Eensklaps schreeuwde mijn oom luidkeels; ik dacht, dat de grond onder hem wegzonk en hij in een der drie afgronden viel. Maar neen. Ik zag hem met wijd uitgestrekte armen en de beenen ver van elkander voor een granietblok staan, dat in het middelpunt van den krater lag, als een verbazend voetstuk bestemd voor het standbeeld van een Pluto. Hij stond in de houding van een ontsteld mensch, maar wiens ontsteltenis weldra plaats maakte voor eene dwaze vreugde.

"Axel, Axel!" riep hij, "kom eens hier, kom eens hier!"

Ik snelde heen.