Jules Verne

Maar het is waar, het was in de week. Misschien hield hij zich des Zondags beter.

Ik wil niets ten nadeele van die arme priesters zeggen, die toch al ongelukkig genoeg zijn; zij genieten van het deensche gouvernement eene bespottelijke bezoldiging en ontvangen het vierde gedeelte van de tienden van hun kerspel, hetgeen eene som van nog geen zestig mark bedraagt [7]. Daaruit ontstaat de noodzakelijkheid om te werken; maar al visschende, jagende, paarden beslaande, neemt men eindelijk de manieren, den toon en de zeden van jagers, visschers en ander ruw volkje aan; denzelfden avond bemerkte ik ook, dat onze gastheer de matigheid niet onder zijne deugden telde.

Mijn oom begreep spoedig met welk een slag van een man hij te doen had; in plaats van een braaf en waardig geleerde vond hij een lompen, ruwen boer; hij besloot dus ten allerspoedigste zijn grooten tocht te beginnen en deze ongastvrije pastorie te verlaten. Hij lette niet op zijne vermoeidheid en besloot eenige dagen in den berg te gaan doorbrengen.

Daags na onze komst te Stapi maakten wij derhalve reeds toebereidselen tot ons vertrek. Hans huurde drie IJslanders om de paarden te vervangen bij het vervoeren der bagage; maar als wij op den bodem van den krater waren, zouden die inboorlingen terugkeeren en ons aan ons lot overlaten. Dit punt werd stellig bepaald.

Bij deze gelegenheid moest mijn oom den jager wel mededeelen, dat zijn plan was om de verkenning van den vulkaan zoo ver mogelijk voort te zetten.

Hans vergenoegde zich met een hoofdknikje. Daar of ergens anders te gaan, in de ingewanden van zijn eiland door te dringen of het te doorloopen, daarin zag hij geen verschil; ik voor mij, hoewel ik tot nu toe door de voorvallen van de reis nog al afleiding gehad en de toekomst min of meer vergeten had, voelde mijne beklemdheid op nieuw terugkomen. Maar wat was er aan te doen? Als ik eene poging had kunnen wagen om mij tegen professor Lidenbrock te verzetten, dan had dit te Hamburg maar niet aan den voet van den Sneffels moeten plaats hebben.

Een denkbeeld vooral pijnigde mij, een verschrikkelijk denkbeeld, dat wel in staat was om sterker zenuwen dan de mijne te schokken.

"Komaan!" zeide ik, "wij zullen den Sneffels bestijgen. Goed. Wij zullen zijn krater bezoeken. Goed. Anderen hebben het gedaan en zijn er niet van gestorven. Maar dat is niet alles. Als er een weg bestaat om in de ingewanden der aarde af te dalen, als die ongeluk aanbrengende Saknussemm de waarheid heeft gesproken, dan zullen wij onzen ondergang vinden in de onderaardsche galerijen van den vulkaan. Maar niets bevestigt, dat de Sneffels uitgebrand is. Wie verzekert ons, dat er geene uitbarsting wordt voorbereid? Al slaapt het monster sedert 1219, volgt dan daaruit nog, dat het niet ontwaken kan? En als het ontwaakt, wat zal er dan van ons worden?" Dat was wel de moeite waard om er eens over te denken, hetgeen ik ook deed. Ik kon niet slapen zonder van eene uitbarsting te droomen; de rol van eene metaalslak te spelen scheen mij toch wat al te erg toe.

Eindelijk kon ik het niet langer uithouden; ik besloot zoo behendig mogelijk het geval aan mijn oom mede te deelen, ingekleed als eene volstrekt onvervulbare veronderstelling.

Ik zocht hem op, deelde hem mijne vrees mede en ging wat achteruit om hem vrij te laten losbarsten. Hij antwoordde eenvoudig: "Daar heb ik ook al aan gedacht."

Wat beteekende dit gezegde? Zou hij eindelijk gehoor geven aan de stem der rede? Dacht hij er aan om zijn plannen op te schorten? Het zou te mooi geweest zijn om mogelijk te wezen.

Na eenige oogenblikken zwijgens, daar ik hem niet durfde ondervragen, hervatte hij het gesprek, zeggende:

"Ik dacht er aan. Sedert onze komst te Stapi heb ik mij ernstig bezig gehouden met de gewichtige vraag, die gij mij daar voorlegt; want wij moeten niet als onbezonnenen handelen."

"Neen!" antwoordde ik met nadruk.

"Sedert zes honderd jaar is de Sneffels stom, maar hij zou weder kunnen spreken. De uitbarstingen nu worden altijd voorafgegaan door volkomen bekende natuurverschijnselen; ik heb dus de bewoners des lands ondervraagd, ik heb den grond bestudeerd en ik kan u zeggen, Axel, dat er geene uitbarsting zal plaats hebben."

Op deze stellige verzekering stond ik verstomd en kon niet antwoorden.