Jules Verne

Na de haven langs gegaan te zijn, kwam ik op den weg naar Altona. Een voorgevoel bestuurde mij, een verwezenlijkt voorgevoel, want ik bemerkte spoedig mijne lieve Graeuben, die vlug ter been en opgeruimd naar Hamburg terugkeerde.

"Graeuben!" riep ik haar van verre toe.

Het jonge meisje bleef een weinig verschrikt staan, ik denk omdat zij zich op een grooten weg hoorde toeroepen. In tien stappen was ik naast haar.

"Axel!" riep zij verwonderd uit. "Wat! komt gij mij te gemoet! Dat is lief van u, mijnheer!"

Maar, toen zij mij aanzag, bemerkte Graeuben mijn ongerust en ontsteld gelaat.

"Wat scheelt er aan?" zeide zij, mij de hand toereikende.

"Wat er aan scheelt, Graeuben!" riep ik.

In twee seconden en met drie volzinnen was het lieve meisje op de hoogte van de zaak. Zij zweeg gedurende eenige oogenblikken. Klopte haar hart gelijk het mijne? ik weet het niet; maar hare hand beefde niet in de mijne. Wij gingen wel honderd schreden ver zonder een woord te wisselen.

"Axel!" zeide zij eindelijk.

"Lieve Graeuben!"

"Dat zal eene schoone reis zijn."

Ik sprong op bij die woorden.

"Ja, Axel! en den neef van een geleerde waardig. Het is goed, als een man zich onderscheidt door de eene of andere groote onderneming!"

"Hoe! Graeuben! gij raadt mij niet af om zulk een tocht te wagen?"

"Neen! lieve Axel! en ik zou u en uw oom gaarne vergezellen, als een arm meisje u niet tot last moest zijn."

"Spreekt gij de waarheid?"

"De waarheid."

Ach! meisjes, vrouwen, vrouwenharten! wat zijt gij toch onbegrijpelijk! Als gij niet de beschroomdste aller levende wezens zijt, zijt gij de dapperste! De rede heeft geen invloed op u. Hoe! dit kind moedigde mij aan om deel te nemen aan dien tocht. Zij zou niet gevreesd hebben om het waagstuk te ondernemen. Zij spoorde mij er toe aan, en toch beminde zij mij!

Ik was van mijn stuk gebracht en, waarom zou ik het verzwijgen? beschaamd.

"Graeuben!" hernam ik, "wij zullen zien, of gij morgen nog zoo zult spreken."

"Morgen, lieve Axel! zal ik spreken als van daag."

Graeuben en ik, elkander bij de hand houdende, maar een diep stilzwijgen bewarende, vervolgden onzen weg. Ik was diep geschokt door de aandoeningen van dezen dag.

"In elk geval," dacht ik, "zijn wij nog ver van den 1sten Juli, en in dien tusschentijd zal er wel iets plaats hebben, dat mijn oom geneest van zijne gril om onder den grond te reizen."

Het was avond, toen wij bij het huis in de Koningstraat kwamen. Ik dacht de woning in rust, oom naar gewoonte te bed en de goede Martha bezig te vinden met de eetzaal voor het laatst aan te stoffen.

Maar ik had niet op het ongeduld van den professor gerekend. Hij schreeuwde en was druk in de weer te midden van een hoop sjouwers, die eenige goederen in de gang nederlegden; de oude meid wist geen raad.

"Kom dan toch, Axel! haast u toch, ongelukkige!" riep mijn oom, zoodra hij mij in de verte zag, "uw valies is nog niet gepakt, mijne papieren zijn nog niet in orde, ik vind den sleutel van mijn reiszak niet en mijne reiskousen komen maar niet!"

Ik stond versuft. Ik kon niet spreken. Met moeite kon ik deze woorden uitbrengen:

"Gaan wij dan vertrekken?"

"Ja! ongeluksvogel, die liever gaat wandelen, in plaats van hier te blijven!"

"Gaan wij vertrekken?" herhaalde ik met eene zwakke stem.

"Ja! overmorgen ochtend met zonsopgang."

Ik kon het niet langer aanhooren en vluchtte naar mijn kamertje.

Er viel niet meer aan te twijfelen; mijn oom had den namiddag gebruikt om zich een gedeelte der voor zijne reis noodzakelijke voorwerpen en gereedschappen aan te schaffen; de gang was versperd door touwladders, touwen met knoopen, toortsen, waterflesschen, ijzeren haken, breekijzers, met ijzer beslagen stokken, houweelen, genoeg om ten minste tien man te beladen.

Ik bracht een verschrikkelijken nacht door. Den volgenden morgen vroeg hoorde ik mij roepen. Mijn besluit stond vast om mijne deur niet te openen. Maar hoe kon ik weerstand bieden aan de zoete stem, die deze woorden sprak: "lieve Axel!"

Ik kwam uit mijne kamer, Ik dacht, dat mijn ontdaan gelaat, mijne bleekheid, mijne oogen, rood van slapeloosheid, hunne uit werking op Graeuben niet zouden missen en haar van gedachte doen veranderen.