Jules Verne

Geen touwtje, of het was gespannen; geen zeil had een plooitje, geen enkele noodelooze beweging van het roer. Men zou op een wedstrijd der koninklijke jacht-club niet strenger te werk zijn gegaan.

Des avonds, toen de schipper weder zijne waarnemingen deed, bleek het, dat men tweehonderd twintig mijlen van Hong-Kong verwijderd was, en Phileas Fogg mocht zich dus vleien dat hij, te Yokohama aankomende, niet ten achteren zou zijn. De eerste ernstige hinderpaal dus, die hij sedert zijn vertrek uit Londen ontmoette, zou hem waarschijnlijk geen nadeel berokkenen.

In de eerste uren van den morgen kwam de Tankadere in de straat van To-Kien, die het eiland Formosa van de chineesche kust scheidt en passeerde zij den keerkring. De zee was onstuimig in die straat en onophoudelijk had men met tegenstroom te worstelen. De schoener had het hard te verantwoorden. De korte golfslagen braken zijn vaart en het was moeielijk om aan dek te blijven.

Bij het aanbreken van den dag stak de wind weder op. Er was storm aan de lucht; ook de barometer kondigde eene verandering van weer aan: hij was zeer onregelmatig en de kwik trilde grillig. Men zag ook in het verschiet lange golven, die een voorbode waren van den storm. Den vorigen avond was de zon vuurrood ondergegaan, terwijl de zee schitterde van electrisch licht.

De schipper staarde geruimen tijd naar de lucht met hare ongunstige verschijnselen en mompelde onverstaanbare woorden. Eens, toen hij dicht bij zijn passagiers stond, vroeg hij:

"Mag men alles aan u zeggen?"

"Alles," antwoordde Phileas Fogg.

"Welnu; wij krijgen een hoos."

"Uit het noorden of uit het zuiden?" vroeg Fogg alleen.

"Uit het zuiden. Zie maar, er steekt een orkaan op."

"Laat de orkaan maar uit het zuiden komen; dat is van den goeden kant."

"Als gij het zoo opvat, heb ik niets meer te zeggen," hernam de schipper.

Het voorgevoel van John Bunsby bedroog hem niet. Ware het niet zoo laat in het jaar, dan zou de hoos, volgens de uitspraak van een beroemd weerkundige, zijn voorbij gegaan als een schitterende waterval van electrische vlammen, maar thans was het te vreezen, dat zij zich met kracht zou doen gevoelen.

De schipper nam tijdig zijne voorzorgen. Hij liet alle zeilen reven en het tuig op het dek brengen. De stengen der masten werden afgenomen; alle luiken zorgvuldig gesloten. Geen droppel water kon in het binnenste gedeelte van het schip dringen. Slechts een zeil, een driehoekig doek van krachtige stof werd geheschen, zoodat de schoener wind bleef vangen. Het overige moest men afwachten.

John Bunsby had zijne passagiers den raad gegeven om naar hunne kajuit te gaan; maar die kleine ruimte, waar men bijna geheel van versche lucht was verstoken en onophoudelijk heen en weder werd geslingerd, bood geen aangenaam verblijf aan. Noch Fogg, noch Aouda, noch zelfs Fix wilde het dek verlaten.

Tegen acht ure braken de stortbui en de heftige windvlagen los. Alleen door een klein zeil werd de Tankadere opgelicht als een veder door den wind, waarvan men zich geen denkbeeld kan maken. Haar snelheid was slechts te vergelijken met het viervoud der snelheid van eene locomotief in volle vaart. Zij was zelfs nog grooter dan deze.

Den ganschen dag werd het schip op die wijze in noordelijke richting voortgedreven en voortgestuwd door de reusachtige golven, waarmede het gelukkig gelijke snelheid hield. Wel twintig malen dreigde een dier ontzaglijke waterbergen zich over het vaartuig uit te storten en het te bedelven, maar door eene behendige wending van het roer, wist de schipper het gevaar te voorkomen. De passagiers waren nu en dan geheel bedekt onder de stortvloeden, die zij met wijsgeerige gelatenheid zich lieten welgevallen. Fix bromde wel in zich zelven, maar de onversaagde Aouda, die hare oogen onafgewend op haar reisgezel hield gevestigd, wiens koelbloedigheid zij niet genoeg kon bewonderen, toonde zich zijner waardig en trotseerde den storm aan zijne zijde. Wat Phileas Fogg betreft, men zou kunnen gemeend hebben, dat ook die hoos tot zijn programma behoorde.