Jules Verne

Het was de inspecteur Fix, die hem groette met de woorden:

"Zijt gij niet evenals ik, mijnheer, een der passagiers van de Rangoon, welke gisteren aangekomen is?"

"Ja, mijnheer," antwoordde Fogg koel, "maar ik heb niet de eer...."

"Vergeef mij, maar ik dacht hier uw knecht te vinden."

"Weet gij waar hij is, mijnheer?" vroeg de jonge vrouw levendig.

"Wat," zeide Fix, zeer verwonderd, "is hij niet bij u?"

"Neen," antwoordde Aouda. "Sedert gisteren is hij verdwenen. Heeft hij zich misschien zonder ons op de Carnatic ingescheept?"

"Zonder u, mevrouw?..." antwoordde de agent. "Maar vergeef mij, dacht gij dan met deze mailboot te vertrekken?"

"Ja, mijnheer."

"Ik ook, mevrouw, gij ziet mij dus zeer teleurgesteld. De Carnatic heeft, toen zij haren ketel hersteld had, twaalf uur vroeger Hong-Kong verlaten, zonder iemand te waarschuwen, en nu moet men acht dagen wachten, eer de volgende vertrekt."

Toen hij die woorden: "acht dagen" gezegd had, gevoelde Fix zijn hart van vreugde kloppen. Fogg acht dagen nog te Hong-Kong! Men zou nu tijd genoeg hebben om het mandaat tot inhechtenisneming af te wachten.

Eindelijk waren de kansen dan toch eens ten gunste van den vertegenwoordiger der wet.

Men kan dus denken hoe het hem tegenviel, toen hij Fogg op zijn kalmen toon hoorde zeggen:

"Er zijn, dunkt mij, nog andere schepen dan de Carnatic in de haven van Hong-Kong."

Fogg bood Aouda zijn arm en ging met haar naar het dok, om daar een ander schip te zoeken, dat gereed lag te vertrekken.

Fix volgde hem geheel terneergeslagen. Men zou zeggen dat hij aan deze man was gekluisterd. Dit is zeker, dat de kans hem wezenlijk scheen te verlaten, terwijl zij hem tot nog toe zoo goed gediend had. Fogg doorliep drie uren lang in alle richtingen de haven, vast besloten, zoo het moest, een schip uit te rusten, dat hem naar Yokohama zou brengen; hij zag slechts geladen schepen of andere, welke bezig waren te lossen, en die dus niet konden gebruikt worden. Fix begon weer eenige hoop te krijgen.

Fogg gaf den moed nochtans niet op en zette zijn onderzoek voort, al moest hij tot Macao gaan, toen hij op eens door een zeeman aan het uiteinde der haven werd aangesproken.

"Zoekt u een schip!" vroeg deze zijn muts afnemende.

"Hebt gij een boot, welke klaar is om te vertrekken?" vroeg Fogg.

"Ja, mijnheer, de loodsboot no. 43, de beste van de geheele vloot."

"Loopt zij snel?"

"Ongeveer tusschen de acht en negen mijlen. Wilt gij haar zien?"

"Ja."

"U zult er over tevreden zijn. Is het een pleizierreisje?"

"Neen. Een reis."

"Een reis?"

"Neemt gij aan mij naar Yokohama te brengen?"

De zeeman zag bij deze woorden Fogg met wijd opengesperde oogen aan.

"Kom, mijnheer wil een loopje met mij nemen!" zeide hij.

"Neen! Ik heb de Carnatic gemist, en ik moet uiterlijk den 14den te Yokohama wezen, om van daar met de boot naar San-Francisco te gaan."

"Het spijt mij," antwoordde de schipper, "maar dit is onmogelijk."

"Ik bied u honderd pond per dag aan, en eene premie van twee honderd pond, zoo gij bij tijds aankomt."

"Is het u ernst?" vroeg de schipper.

"Ja," antwoordde Fogg.

De zeeman verwijderde zich een oogenblik, keek naar de zee, waarschijnlijk in tweestrijd tusschen den wensch om zulk een groote som te winnen, en de vrees zich te ver te wagen. Fix verkeerde in doodsangst.

Intusschen had Fogg zich tot Aouda gericht.

"Gij zijt toch niet bang, mevrouw?" vroeg hij.

"Met u, neen, mijnheer," antwoordde de jonge vrouw.

De schipper keerde zich nu weder tot den gentleman, met zijn muts in de hand.

"Wel, schipper?" vroeg Fogg.

"Wel, mijnheer," antwoordde de zeeman, "ik mag noch mijne mannen, noch mij zelven, nog u er aan wagen, om zulk een grooten tocht te maken in een bootje, dat ter nauwernood twintig tonnen haalt, en dan in dezen tijd van het jaar! Bovendien, zouden wij toch niet op tijd aankomen, want Yokohama is zeventien honderd mijlen van Hong-Kong verwijderd."

"Zestien honderd vijftig mijlen," verbeterde Fogg.

"Dat is hetzelfde."

Fix haalde weder adem.