Jules Verne

Zoo hij geen kans zag om Fogg te Hong-Kong te arresteeren en zoo Fogg zich gereed maakte, thans voor het laatst, om het engelsch grondgebied te verlaten, dan zou hij de geheele zaak aan Passepartout mededeelen. Of de knecht was de medeplichtige van zijn meester, en deze wist alles, in dat geval was zijn zaak geheel verloren; of de knecht wist niets van den gepleegden diefstal, dan was het zijn belang om den dief aan zijn lot over te laten.

In dien toestand waren de beide mannen tegenover elkander geplaatst, en boven hen stond Fogg in majestueuse onverschilligheid. Hij vervolgde zijn loop om de wereld, zonder zich te bekommeren om de asteroiden, die om hem wentelden. Toch was er in de nabijheid een ster die op het hart van dezen gentleman wel eenige stoornis moest uitoefenen.

Maar neen! De bekoorlijkheden van Aouda schenen, tot groote verwondering van Passepartout, volstrekt geen indruk of Fogg te maken, en de afwijkingen van diens gewonen zielstoestand, zoo zij al bestonden, waren moeielijker te berekenen dan die van Uranus, welke de ontdekking van Neptunus ten gevolge had. Dit verbaasde dag aan dag Passepartout, die in de oogen van de jonge vrouw zulk een gloed van dankbaarheid las. Fogg had ongetwijfeld slechts een hart voor heldhaftige feiten, maar verliefd, neen, dat kon hij niet wezen. Hij scheen er in het geheel niet aan te denken eenige voorzorgen te beramen, zoo de reis soms een anderen keer nemen mocht. Maar Passepartout leefde in voortdurenden angst. Eens toen hij tegen de balustrade van de machinekamer stond te leunen, en naar de ontzaglijke machine keek, werd het schip door een heftige schommeling plotseling op zijde geworpen. De stoom vloog uit alle kleppen.

"Deze kleppen zijn niet genoeg belast!" riep hij uit. "Men gaat niet vooruit!--Kijk dat zijn die Engelschen weer! Als dit een amerikaansch schip was, dan zou men misschien springen, maar in elk geval zouden wij sneller vooruitkomen."

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

Waarin Fogg, Passepartout en Fix elk hun eigen gang gaan.

Gedurende de laatste dagen van den overtocht was het zeer slecht weder. De wind woei hevig uit het noordwesten, wat voor het schip hoogst nadeelig was. De Rangoon, die vrij onvast van gang was, slingerde geweldig, en de passagiers, hadden alle recht, zoo zij wrevelig waren op die lange golven, welke de wind tegen de boorden van de boot opjoeg.

De 3e en 4e November waren stormachtige dagen. Rukwinden joegen de zee huizenhoog op en de Rangoon moest een halven dag lang alle zeilen reven en met een vierde van haar kracht werken, ten einde niet door den golfslag overweldigd te worden. Alle zeilen waren geborgen, maar zelfs het tuig scheen nog te veel en onophoudelijk hoorde men den wind er door heen fluiten. De mailboot vorderde dus, zooals men denken kan, veel langzamer, en men berekende dat, wanneer de wind niet ging liggen, men twintig uren later zou aankomen dan het reglement bepaalde.

Phileas Fogg was getuige van het schouwspel eener onstuimige zee, die rechtstreeks tegen hem scheen te kampen; maar zijne gewone kalmte verliet hem daarom niet. Geen oogenblik fronste hij zijn voorhoofd en nochtans kon eene vertraging van twintig uren zijn geheele reis verijdelen, daar hij dan de stoomboot naar Yokohama misliep. Maar deze man, men zou schier zeggen, zonder zenuwen, voelde ongeduld noch verveling. Het scheen waarlijk of de stormen in zijn programma stonden. Aouda, die meermalen met hem over het onstuimige weder sprak, vond hem als altijd even kalm als vroeger.

Op Fix had de storm een geheel tegenovergestelde uitwerking. Hij vond hem zeer aangenaam. Zijn vreugde zou paal noch perk gekend hebben, zoo de Rangoon uithoofde van het noodweer een haven had moeten binnenloopen. Al dat oponthoud kwam hem goed te stade, want het zou Fogg noodzaken eenige dagen te Hong-Kong te toeven.

Eindelijk dan was de hemel met zijne stormen op zijne hand. Hij zelf was er wel wat ziek van, maar wat deed er dat toe! Hij telde zijn zeeziekte niet; zoo zijn lichaam er al onder leed, zijn geest was vervuld met innige tevredenheid.