Jules Verne

De zee werd onstuimig. Nu en dan stak de wind hevig op, maar gelukkig woei hij uit het zuidwesten, zoodat de stoomboot nog sneller liep. Toen het weder bedaarder werd, liet de kapitein de zeilen bijzetten. De Rangoon, als een brik getuigd, stoomde dikwijls met haar beide marszeilen en haar fok; zij ging dan ook veel sneller door den stoom en door den wind. Zoodoende naderde men met een korten en soms zeer zwaren golfslag de kust van Annam en Cochinchina.

Maar het was meer de schuld der Rangoon dan wel van de zee, dat bijna alle passagiers zeeziek werden en op die wijze de reis moesten maken. De schepen der Peninsular Company toch, die op de Chineesche zee dienst doen, zijn allen zeer slecht gebouwd. De verhouding tusschen hun diepgang en hun omvang is zeer slecht berekend, en hiervan is het gevolg dat zij weinig weerstand aan de zee bieden en aan slingeren onderhevig zijn.

Men moest nu, uithoofde van het slechte weder groote voorzorgen nemen, en met halve kracht stoomen. Dit tijdverlies scheen Fogg volstrekt niet te verontrusten, maar Passepartout was er zeer over uit zijn humeur. Hij gaf de schuld aan den kapitein, aan den machinist, ja aan de Compagnie, en wenschte een ieder naar de maan, die zich met het transport van reizigers bemoeit. Misschien was het wel de gaskraan, die altijd nog voor zijne rekening in Saville Row brandde, welke hem zulk een haast deed maken om verder te komen.

"Gij hebt dus wel haast om te Hong-Kong te komen?" vroeg de detective hem eens.

"Ja, ik ben er zeer verlangend naar," antwoordde Passepartout.

"Meent gij dat mijnheer Fogg haast heeft de mailboot naar Yokohama te nemen."

"Ja, hij heeft ontzaglijk veel haast."

"Gelooft ge dus nog aan die zonderlinge reis om de wereld?"

"Stellig. En gij, mijnheer Fix?"

"Ik? Neen, ik geloof er niet aan."

"Grappenmaker!" zeide Passepartout, knipoogend.

Dit woord gaf aan den agent veel stof tot nadenken. Het verontrustte hem, zonder te weten waarom. Zou de Franschman hem begrepen hebben? Hij wist het niet. Maar dat hij detective was, dat wist hij zelf toch maar alleen, hoe zou Passepartout dit hebben ontdekt? En toch, toen hij zoo met hem sprak, had Passepartout eene nevengedachte. Op een anderen keer ging de knecht zelfs nog verder; toen kon hij zijn tong niet meer beheerschen.

"Zeg eens, mijnheer Fix," vroeg hij aan zijn reisgezel, "als wij te Hong-Kong zijn, zullen we dan uw aangenaam gezelschap moeten missen?"

"Wel," antwoordde Fix, eenigszins verlegen, "misschien ... maar ik weet nog niet. Misschien...."

"O," zeide Passepartout, "als gij bij ons bleeft, zou het een waar genot voor mij zijn. Een agent van de Peninsular Company blijft niet onderweg steken. Gij gingt eerst maar tot Bombay, en waarlijk nu zijt gij al in China! Amerika is niet ver meer, en van Amerika naar Europa is maar een stapje!"

Fix keek den spreker strak aan, maar deze had het onschuldigste gezicht van de wereld; hij achtte het daarom het best om maar met hem mee te lachen. Passepartout echter, wiens tong nu los was, ging voort en vroeg:

"Dat baantje geeft je zeker veel?"

"Zoo, zoo," antwoordde Fix zonder blikken of blozen. "Er zijn goede en kwade zaken. Maar gij begrijpt wel, dat ik niet voor mijn eigen kosten reis."

"O, ja, dat behoeft gij mij niet meer te zeggen!" riep Passepartout lachend uit.

Toen dit gesprek geeindigd was, keerde Fix naar zijne hut terug om alles nog eens te overpeinzen. De Franschman had zeker alles geraden. Op de eene of andere manier was deze zijne betrekking als detective te weten gekomen. Zou hij zijn meester hebben gewaarschuwd? Was Passepartout Fogg's medeplichtige? Was zijn voornemen ontdekt, en zou hij het dus niet ten uitvoer kunnen brengen. De inspecteur bracht op deze wijze eenige pijnlijke uren door, nu eens geloovende dat alles verloren was, dan weer hopende dat Fogg nog van niets afwist, en ten slotte wist hij niet wat hem te doen stond. Langzamerhand kwam hij weer in zijn normalen toestand, en besloot hij om openhartig alles aan Passepartout te vertellen.