Jules Verne

"Ja, mijnheer," antwoordde Fogg, op zijn horloge ziende, "en ik beken."

"O zoo! gij bekent?...."

"Ik beken en verwacht dat deze drie priesters op hunne beurt bekennen zullen, wat zij wilden doen in de pagode van Pillaji."

De priesters keken elkander aan. Zij schenen niets te begrijpen van de woorden van den beschuldigde.

"Ongetwijfeld," riep Passepartout driftig, "in die pagode van Pillaji, waar zij hun slachtoffer wilden verbranden!"

Nieuwe verbazing der priesters, en diepe verbazing van den rechter Obadiah.

"Welk slachtoffer?" vroeg hij. "Wie wilden zij verbranden in het hartje van Bombay?"

"Bombay!" riep Passepartout.

"Zeker. Er is hier geen sprake van de pagode van Pillaji, maar van de pagode van Malabarhill te Bombay."

"En als bewijs zijn hier de schoenen van den heiligschenner," zeide de griffier, terwijl hij een paar schoenen op zijn lessenaar zette.

"Mijne schoenen!" riep Passepartout uit, die in de hoogste mate verbaasd, dezen onwillekeurigen uitroep niet kon weerhouden.

Men kan de ontsteltenis begrijpen, die bij meester en knecht te weeg was gebracht. Het voorval in de pagode van Bombay hadden zij al lang vergeten, en dit was het toch dat hen voor den magistraat van Calcutta bracht.

De agent Fix had terstond al het voordeel begrepen, dat hij uit deze ongelukkige zaak kon trekken. Zijn vertrek twaalf uren uitstellende, had hij zich tot raadsman opgeworpen van de priesters van Malabarhill; hij had hun eene aanzienlijke schadeloosstelling beloofd, daar hij wel wist dat het engelsche gouvernement zulk eene overtreding zeer zwaar strafte; daarop had hij hen met den volgenden trein de heiligschenners nagezonden. Maar, daar deze veel tijd hadden besteed om de jonge weduwe te redden, waren Fix en de hindoes voor Fogg en zijn bediende te Calcutta aangekomen, en de magistraten waren door telegrammen verzocht, om hen reeds bij het uitstijgen uit den trein in hechtenis te doen nemen. Men kan begrijpen, hoe groot de teleurstelling van Fix was, toen hij vernam dat Phileas Fogg nog niet in de hoofdstad van Indie was aangekomen. Hij moest wel gelooven dat zijn dief den Peninsular spoorweg had verlaten en zich verborgen hield in een van de noordelijke provincien. Vier en twintig uren lang verkeerde Fix in doodelijken angst en bespiedde hij het station. Groot was zijne vreugde, toen hij dezen zelfden morgen hem uit den waggon zag stappen, in gezelschap bovendien van een jonge vrouw, van wier tegenwoordigheid hij zich geen rekenschap kon geven. Oogenblikkelijk zond hij een agent van politie op hem af, en dit was de oorzaak dat Fogg, Passepartout en de weduwe van den rajah van Bundelkund voor den rechter Obadiah gebracht werden.

Zoo Passepartout minder vervuld ware geweest met zijn eigene zaak, dan zou hij opgemerkt hebben, dat in een hoekje van de gerechtszaal de detective gezeten was, die het geding met een licht te begrijpen belangstelling volgde; want zoowel te Calcutta, als te Bombay en te Suez, had hij het bevel van inhechtenisneming nog niet ontvangen.

Intusschen had Obadiah akte genomen van de bekentenis van Passepartout, die wel alles wat hij bezat had willen geven, om zijne onvoorzichtige woorden terug te nemen.

"Is het feit erkend?" vroeg de rechter.

"Erkend," antwoordde Fogg kalm.

"Overwegende," hernam de rechter, "dat de engelsche wet alle godsdiensten in Indie even nauwgezet wil beschermen en het misdrijf door genoemden Passepartout erkend is en van dezen alzoo bewezen is dat hij den drempel van den afgodstempel van Malabarhill te Bombay met een heiligschennenden voet heeft betreden op den 20en October, wordt meergemelde Passepartout veroordeeld tot vijf dagen gevangenisstraf en een boete van driehonderd pond."

"Drie honderd pond!" riep Passepartout uit, die slechts ooren had voor de boete.

"Stilte!" riep de deurwaarder met krijschende stem.

"En," voegde de rechter Obadiah er bij, "overwegende dat het niet bewezen is, dat de meester niet medeplichtig was aan het misdrijf van den bediende, maar dat in allen gevalle deze aansprakelijk moet worden gesteld voor de daden en bewegingen van een bediende, welke van hem zijn loon ontvangt, wordt aan Phileas Fogg niet veroorloofd te vertrekken en wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen en een boete van honderd vijftig pond.