Jules Verne

Deze geloovigen, verklaarde vijanden van het boedhisme, zijn ijverige aanhangers van den brahmaanschen godsdienst, die belichaamd is in drie personen: Vishnoe, den zonnegod, Shiva, de verpersoonlijking der natuurkrachten, en Brahma, den opperheer van priesters en wetgevers. Maar Brahma, Vishnoe en Shiva, met welk oog zullen zij dit geheel britsch geworden Indie beschouwen, wanneer een stoomboot dreunend de wateren van den heiligen Ganges beroert, de meeuwen, welke over hare oppervlakte vliegen, opjagende, en de schildpadden, die langs zijne oevers kruipen, verschrikkende, en even zoo de vromen, die aan weerszijden van zijne oevers verspreid zijn.

Dit geheele panorama ging bliksemsnel voor hen voorbij, en dikwijls verborg een dikke witte rookwolk nog vele bijzonderheden van het landschap. Ter nauwernood konden de reizigers het fort van Chunar bespeuren, ongeveer twintig mijlen ten zuidoosten van Benares gelegen, een oude sterkte der rajahs van Behar; Chazepore met zijn belangrijke fabrieken van rozenwater, de graftombe van lord Cornwallis, die zich op den rechteroever van de Ganges verheft; de versterkte stad Buxar; Patna, een aanzienlijke fabrieks- en handelsstad, waar de grootste markt van opium uit geheel Indie wordt gehouden; Monghir, een geheel europeesche stad, engelsch als Birmingham en Manchester, beroemd om zijne ijzersmelterijen, zijn smidswerken en wapenen, en welks hooge schoorsteenen met hun zwarten rook den hemel van Brahma bezoedelen en aan het land der droomen al zijn poezie ontnemen. Eindelijk kwam de nacht, en onder het gebrul der vluchtende tijgers en wolven, ging de trein in volle snelheid voort. Men zag niets meer van de wonderen van Bengalen, noch Golconda, noch het vervallen Gora, noch Murshedabad, dat de vroegere hoofdstad was, Burdwan, nog Hougly, noch Chandernagor, dat aan de Franschen behoort, en waarop Passepartout trotsch zou zijn geweest de Fransche vlag te zien wapperen. Te acht ure eindelijk had men Calcutta bereikt. De mailboot voor Hong-Kong lichtte het anker eerst ten twaalf uur. Phileas Fogg had dus nog vier uur voor zich. Volgens zijn reisboek moest hij den 25en October in de hoofdstad van Indie aankomen, drie en twintig dagen na het verlaten van Londen, en hij was er ook op den bepaalden dag. Hij was noch voor, noch ten achteren. Ongelukkigerwijze waren de twee dagen, welke hij tusschen Londen en Bombay gewonnen had, verloren gegaan, men weet hoe, bij het doortrekken van het indische schiereiland, maar men mag aannemen dat Phileas Fogg daar geen spijt van had.

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

Waarin de zak met banknoten weder met eenige duizenden ponden sterling vermindert.

De trein had aan het station opgehouden. Passepartout stapte het eerst uit den waggon, en werd door Fogg gevolgd, die zijne jeugdige reisgezellin bij het uitstijgen behulpzaam was. Phileas Fogg was van plan om terstond naar de mailboot voor Hong-Kong te gaan, ten einde mevrouw Aouda daar zoo gemakkelijk mogelijk te installeeren, want hij wilde niet van haar scheiden, zoolang zij vertoefde in een land, dat zoo gevaarlijk voor haar was.

Op het oogenblik dat Fogg het station zou verlaten, naderde hem een agent van politie met de woorden:

"Mijnheer Phileas Fogg?"

"Die ben ik."

"En deze man is uw bediende?" vroeg de agent verder, op Passepartout wijzende.

"Ja."

"Wil mij dan beiden volgen."

Fogg's houding liet niet de minste verbazing blijken. De agent was een vertegenwoordiger van de wet, en voor iederen engelschman is de wet heilig. Passepartout, met zijne fransche gewoonten, wilde er iets tegen inbrengen, maar de agent raakte hem even met zijn stokje aan, en Phileas Fogg wenkte hem dat hij zou gehoorzamen.

"Kan deze jonge dame ons vergezellen?" vroeg Fogg.

"Dat kan zij," antwoordde de agent.

De agent geleidde Fogg, Aouda en Passepartout naar een palkighari, eene soort van rijtuig op vier wielen met twee paarden bespannen, waarin ruimte voor vier personen was. Men reed weg; niemand sprak gedurende den rit, welke twintig minuten duurde.