Jules Verne

De Parsi kende uitstekend het vak van makout of cornac. Hij legde een soort van kleed over het dier en hing aan beide zijden een mand, die echter niet zeer gemakkelijk waren ingericht.

Phileas Fogg betaalde den inlander met banknoten, die hij uit zijn reiszak haalde. Het was Passepartout of hij ze uit zijne ingewanden voelde scheuren. Daarop bood de heer Fogg sir Francis aan, hem naar het station van Allahabad te brengen. De generaal nam dit aan. Een reiziger meer zou het reusachtige dier niet eens voelen.

Daarop kocht men te Khalty eenige levensmiddelen. Sir Francis Cromarty nam plaats in een van de manden. Phileas Fogg in de andere. Passepartout zette zich schrijlings op het kleed tusschen zijn meester en den generaal. De Parsi heesch zich op den nek van den olifant en ten negen ure verliet deze het gehucht en bereikte langs den kortsten weg het dichte gedeelte van het palmbosch.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Waarin Phileas Fogg en zijne metgezellen zich in de indische bosschen wagen, en wat het gevolg er van is.

De gids liet den in aanbouw zijnden spoorweg rechts liggen, omdat deze zeer veel kronkelingen maakte, daar hij door de Vindhias liep en alzoo niet de kortste weg was en deze juist was noodzakelijk voor Phileas Fogg. De Parsi, die goed bekend was met de wegen en paden van het land, beweerde twintig mijlen te winnen, door het bosch midden door te steken, en men vertrouwde geheel op hem.

Phileas Fogg en Sir Francis Cromarty, tot aan den hals in hunne manden verborgen, werden op de alleronaangenaamste manier geschud door den gestrekten draf van den olifant, die door zijn geleider voortdurend tot spoed werd aangezet Maar zij droegen dezen toestand met engelsche onverschilligheid, weinig sprekende en ter nauwernood van elkander notitie nemende.

Wat Passepartout aangaat, deze was op den rug van den olifant gezeten, en blootgesteld aan alle schokken en schuddingen van het dier; maar hij paste, op raad van zijn meester, wel op om zijne tong niet tusschen zijne tanden te houden, want deze zou hij dan zeer zeker hebben afgebeten. De arme knecht, nu eens op den kop dan weer op den rug van den olifant geworpen, voltigeerde als een clown op een springplank. Maar hij had er pleizier in; hij lachte om zijne bokkesprongen, en nu en dan naaide hij uit zijn zak een klontje suiker, dat de schrandere Kiouni met de punt van zijn snuit aannam, zonder een oogenblik zijn regelmatigen tred te laten varen.

Toen zij twee uur afgelegd hadden, liet de gids den olifant stil houden en gaf hem een uur rust. Het dier verslond takken en struiken, na zijn dorst in een plas gelescht te hebben. Sir Francis Cromarty vond deze halt volstrekt niet onaangenaam. Hij was als geradbraakt. Fogg was even vlug alsof hij pas uit zijn bed kwam.

"'t Is of hij van ijzer is!" zeide de majoor, hem met bewondering aanziende.

"Van gesmeed ijzer," antwoordde Passepartout, die bezig was om een klein dejeuner gereed te maken.

Ten twaalf uur gaf de gids het sein om weder verder te reizen. Het land begon hoe langer hoe woester te worden. Op de groote bosschen volgde kreupelhout van tamarinden en kleine palmboomen, daarop uitgestrekte dorre vlakten, begroeid met lage heesters en bezaaid met syenietblokken. Dit geheele hooge gedeelte van Bundelkund wordt door reizigers zeer weinig bezocht; het is bewoond door een dweepzieken volksstam, versteende aanhangers der vreeselijkste instellingen van den hindoeschen godsdienst. De engelschen hebben hun gezag nog niet kunnen uitbreiden over dit gebied, dat geheel onder de heerschappij der rajahs staat, daar het hoogst moeielijk is de bevolking te bereiken in de ontoegankelijke schuilplaatsen der Vindhias.

Verscheidene malen zag men troepen woeste Indiers, die hun toorn aan den dag legden bij het zien van het vlugge viervoetige dier. De Parsi ontweek hen zooveel mogelijk, daar hij hunne ontmoeting vreesde. Men bespeurde op deze reis zeer weinig dieren, slechts eenige apen, welke dan honderden sprongen en allerlei grimassen maakten en vluchtten, tot groot vermaak van Passepartout.