Jules Verne

Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei:

"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?"

"Zeer belangwekkend," antwoordde ik.

"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend.

"Mijn boek?"

Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn wandeling. Ned en Koen wilden weggaan.

"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn."

"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad.

Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren.

Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male, doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden kunnen doen.

Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe.

"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik.

"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen gestopt."

"Zijn wij dus ingesloten?"

"Ja."

HOOFDSTUK XL

Geen lucht.

Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan; zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich niet. Daarna nam de kapitein het woord:

"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren."

Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde, die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees.

"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide eerste gevallen spreken."

"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik, "want onze vergaarbakken zijn vol."

"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn."

"Welnu, kapitein, dan moeten wij voor dien tijd bevrijd zijn."

"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren, die ons insluit."

"Aan welken kant?" vroeg ik.

"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten."

"Mogen de wanden van den salon open?"

"Zeker, want wij liggen stil."

De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter.

"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed en geestkracht."

"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen behoud."

"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak.

"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken."

"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee."

Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen.