Jules Verne

Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen, die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen en een gemzenjager hem zou benijd hebben.

Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee, die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan men het einde niet kon bespeuren.

Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch nog nooit met schepen doorkliefd.

Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op den chronometer, dan waren wij aan de POOL.

"Twaalf uur!" riep ik.

"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand toenemen.

Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei: "In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept, den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67 deg. 30' en in 1774 zelfs tot 71 deg. 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74 deg. 15' en James Ross bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78 deg. 4'; welnu ik, kapitein Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90 deg. bereikt, en ik neem bezit van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan."

"In wiens naam, kapitein?"

"In mijn naam, mijnheer!"

Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen, en riep hij uit:

"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen neerdalen over mijn nieuw gebied!"

HOOFDSTUK XXXIX

Ongeluk of toeval.

Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken.

De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn.