Jules Verne

De temperatuur van het water, die aan het oppervlak 12 deg. was, bedroeg nu niet meer dan 10 deg.; wij hadden dus reeds 2 deg. gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid.

"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt," zei Koenraad.

"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging.

Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van 67 deg. 30' tot 90 deg. bleven er ons nog 20 deg. 30' te doorloopen; dat is nog ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60 kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken.

Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het ongewone van onzen toestand teruggehouden, voor het raam van den salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht, maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd bevroren zeeen niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel; ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig.

Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond.

Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt.

Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte, zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend.

Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij naar beneden waren gegaan.

Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden; de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen het oppervlak van de zee en ons!

Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd; ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner.

Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart, opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen.

"Open zee!" zei hij.

HOOFDSTUK XXXVIII

De Zuidpool.

Ik snelde naar het plat. Het was zoo.