Jules Verne

Dit gebeurde zelfs tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was.

Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen toestand gedurende eenige minuten, en zei toen:

"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?"

"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein."

"Vast, hoe meent gij dat?"

"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen; dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde natien."

"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los kan komen?"

"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?"

"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan."

"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein aankeek.

"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!"

"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet kon onderdrukken.

"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik met den Nautilus doe wat ik wil."

Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool, tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen, scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette.

"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd, doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan."

"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen."

"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen, niet er overheen, maar er onder door!"

"Er onder door!" riep ik uit.

Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming wel te hulp komen!

"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor," zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid, ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken; is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!"

"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot een?"

"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen een meter boven water uitsteken, dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!"

"Niets, kapitein."

"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig of veertig graad koude van de oppervlakte."

"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend.