Jules Verne

Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de toekomst opleveren?

Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het plat te vervolgen.

Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan, daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan.

"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging."

Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar een gedachte hem bezig hield.

"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd, en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat kapitein Nemo de zeeen der beschaafde natien niet ontvlucht, en binnen weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen."

Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond.

"Van avond!" zei hij.

Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden, doch ik kon geen woord uitbrengen.

"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker, de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u."

Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij.

"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien; Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax, zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond."

"De zee staat hol," zei ik.

"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen, zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood zijn. God behoede u dus, en tot van avond!"

Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid, en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren?

Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte daalden.