Jules Verne

Waarschijnlijk werd met het kanaal, dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed, dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762 door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten, dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez, en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren voor hem zijn legerkamp had opgeslagen."

"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de verbinding tusschen de beide zeeen, waardoor de weg van Marseille naar Indie 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben."

"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door alle natien te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken, slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij dus aan de Lesseps!"

"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over den toon waarop kapitein Nemo gesproken had.

"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said zien, als wij in de Middellandsche zee zijn."

"In de Middellandsche zee?"

"Ja, mijnheer; verwondert u dat?"

"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn."

"Zoo?"

"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen moest sedert ik bij u aan boord ben."

"Maar waarom verwondert het u?"

"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!"

"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor?

"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?"

"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte heengaat...."

"Of er onder door, mijnheer Aronnax.

"Er onder door?"

"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken."

"Hoe! bestaat er een doortocht?"

"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de golf van Pelusium."

"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?"

"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een onwrikbaren rotsgrond."

"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer zoo meer verbaasd.

"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste dan door het eerste."

"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven."

"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de Roode zee gewaagd hebben."

"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt hebt?"

"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten."

Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal van den kapitein.