Jules Verne

"Wat nu niet meer gevaarlijk is voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten, wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indie dienst doen, niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst."

"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?"

"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?"

"Gaarne."

"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den doortocht der Israelieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'"

"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?"

"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water."

"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere kleur gezien."

"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met bloed was."

"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?"

"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij Tor komen."

"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus in de Roode zee komt?"

"Neen, mijnheer."

"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israelieten en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit ook herkend heb?"

"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden."

"Welke?"

"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieen door het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater vinden kan."

"En die plaats?" vroeg ik.

"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest of niet, zeker is het dat de Israelieten daar doorgetrokken zijn om het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen en werktuigen zou vinden."

"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen, wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer ondoelmatig kanaal!"

"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de Roode en Middellandsche Zeeen met elkander te verbinden; doch zij dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten daarvoor gedeeltelijk den Nijl.