Jules Verne

Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar; twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo, en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven, vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem:

"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat land behooren."

HOOFDSTUK XXVIII

De Roode Zee.

In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel, welke tusschen 10 deg. en 14 deg. 30' N.B. en 69 deg. en 50 deg. 72' O.L. ligt.

Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche zee verlaten hadden.

Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden de zee van Osman, tusschen Arabie en Voor-Indie, waarin de Perzische golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien dag naar vroeg.

"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen, Ned," zei ik.

"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren."

"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog altijd om ons door te laten."

"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land, "dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf, omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet, langs welken wij Europa zullen bereiken."

"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan."

"Wat veronderstelt gij dan?"

"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen Arabie en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten."

"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk.

"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat, ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig menschen in de gelegenheid zijn geweest."

"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten."

"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet eens de dagen of de uren."

"En wat zal het einde zijn?"

"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche zeeen waagt."

Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was.