20.000 Mijlen onder Zee: Oostelijk Halfrond 02 Page 01
Jules Verne.
20.000
Mijlen onder Zee
Westelijk Halfrond.
INHOUD.
XXV. De Indische Oceaan.
XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
XXVII. Een parel van vijf millioen.
XXVIII. De Roode Zee.
XXIX. De Arabische Tunnel.
XXX. De Grieksche Archipel.
XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
XXXII. De Golf van Vigo.
XXXIII. Een verdwenen land.
XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen.
XXXV. De Krooszee.
XXXVI. Potvisschen en walvisschen.
XXXVII. De ijsbank.
XXXVIII. De Zuidpool.
XXXIX. Ongeluk of toeval.
XL. Geen lucht.
XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
XLII. De inktvisschen.
XLIII. De Golfstroom.
XLIV. 47 deg. 24' N.B. en 17 deg. 28' O.L.
XLV. Een zoenoffer.
XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo.
XLVII. Besluit.
HOOFDSTUK XXV
De Indische Oceaan.
Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus, van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen," had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij!
Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die veronderstelling slechts een van Nemo's karaktertrekken.
Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken, omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen.
Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der verschillende gebeurtenissen.
Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan zou ik, om openhartig te spreken, voor ik hem verliet, gaarne die onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo schoon is geweest.