Jules Verne

Ik zeg 150 meter, hoewel ik dit met geen enkel werktuig kan bewijzen; maar ik weet, dat zelfs in het helderste zeewater de zonnestralen niet dieper kunnen doordringen. En juist nu begon hier ondoordringbare duisternis te heerschen. Op geen tien pas afstands konden wij eenig voorwerp onderscheiden; ik liep dus op den tast, toen ik plotseling een vrij scherp wit licht zag schitteren. De kapitein had zijn electriek toestel in werking gebracht; zijn makker volgde zijn voorbeeld, evenals Koenraad en ik; door een schroefje om te draaien, bracht ik de klos met de glazen buis in gemeenschap, en de zee werd door onze vier lantaarns in een omtrek van 25 meter helder verlicht.

Kapitein Nemo drong steeds dieper voorwaarts in het sombere woud, waar de plantengroei langzamerhand zeldzamer werd; ik merkte op dat de planten eerder ophielden dan de dieren, en dat, terwijl de bodem bijna geheel zonder plantentooi was, er een groot aantal dieren van allerhande soort door elkander krioelde.

Onder het voortgaan dacht ik dat onze lampen eenige bewoners dier sombere diepten naar ons toe moesten lokken; maar als zij ons al naderden, bleven zij toch op een te grooten afstand om er jacht op te maken. Verscheiden malen zag ik kapitein Nemo aanleggen, maar telkens liet hij het geweer weder zakken en vervolgde zijne wandeling.

Eindelijk omstreeks vier uur waren wij aan het einde van onzen merkwaardigen tocht. Een muur van schoone rotsen van indrukwekkende gedaante verhief zich voor ons reusachtige blokken graniet waren hier op elkander gestapeld, met vele donkere holen daartusschen, doch nergens was eene plaats te vinden, waar die rotsmuur bestegen kon worden. Het waren de grondvesten van het eiland Crespo; hier was dus land. De kapitein hield plotseling stil; door eene beweging met de hand gebood hij ons hetzelfde te doen en hoe begeerig ik ook was om over of om dien rotswand heen te komen, zoo moest ik toch blijven staan. Hier eindigde het gebied van kapitein Nemo; hij wilde niet verder gaan; deed hij het, dan kwam hij op een gedeelte van den aardbol, dat hij niet meer wilde betreden.

Onze terugtocht ving aan; de kapitein stelde zich weder aan ons hoofd, en vervolgde steeds zonder aarzelen zijn weg. Ik meende op te merken, dat wij niet denzelfden weg volgden als straks om de Nautilus weder te bereiken; deze nieuwe weg, die vrij steil, en daardoor zeer moeielijk was, bracht ons spoediger naar de oppervlakte der zee; evenwel was dit stijgen niet zoo snel, dat de druk van het water daardoor plotseling verminderde, waaruit anders nadeelen voor ons lichaam konden ontstaan, zooals maar al te dikwijls bij duikers het geval is. Het daglicht verscheen weder en werd sterker, doch daar de zon ten ondergang neigde, schitterden de voorwerpen door de straalbreking op nieuw in schoone kleurenpracht.

Op tien meter diepte gingen wij midden door een zwerm kleine visschen van allerhande soort, veel talrijker dan de vogels in de lucht, en ook vlugger, doch geen enkel stuk waterwild, dat een schot waard was, had zich nog aan ons voorgedaan, toen ik den kapitein plotseling zijn geweer zag aanleggen en daarmede tusschen de waterplanten een beweegbaar voorwerp volgen. Het schot ging af, ik hoorde een licht gesis, en als door den bliksem getroffen viel op eenige passen voor ons een dier neder.

Het was een prachtige zeeotter, het eenige viervoetige dier dat bepaald de zee bewoont. Het dier was anderhalven meter lang, en waarschijnlijk zeer kostbaar; het vel was op den rug kastanjebruin en aan den buik zilverwit; het was eene prachtige huid, welke op de Russische en Chineesche markten zeer gezocht zou zijn geweest; ik schatte die vacht om hare fijnheid en glans ten minste op 2000 frank. Ik bekeek dit zonderlinge zoogdier nauwkeurig; het had een ronden kop, korte oortjes, ronde oogen, witte snorren, zooals van een kat, aan de pooten zwemvliezen en nagels, en een dikken staart. Dit kostbare vleeschvretende dier, waarop de visschers fel jacht maken, wordt hoe langer hoe zeldzamer, en huist thans voornamelijk in de noordelijke streken van den Grooten Oceaan, waar het mogelijk weldra geheel zal uitsterven.