Jules Verne

Dit was evenwel voorzien, en ik voelde mij naar een klein vertrek naast de kleedkamer voortduwen. Mijne makkers volgden mij evenzoo voortgetrokken. Ik hoorde een met sluitstukken voorziene deur achter ons dicht gaan, en eene diepe duisternis omringde ons. Na eenige minuten hoorde ik een scherp gefluit; ik voelde iets kouds langs mijne beenen naar boven stijgen; ik begreep dat men door eene kraan het zeewater in dit vertrek liet dringen, en weldra was de ruimte er geheel mede gevuld; toen opende zich een tweede deur, welke op zijde in de Nautilus gemaakt was; een schemerlicht omgaf ons, en weinige oogenblikken later stonden wij op den bodem der zee.

En hoe zou ik nu den indruk kunnen weergeven van die wandeling onder water? Woorden zijn onmachtig om zulke wonderen te vertellen! Als het penseel zelfs niet in staat is om het schoone van het vloeibare element te schilderen, hoe zou de pen het dan kunnen doen?

De kapitein liep vooruit, en zijn makker volgde ons op eenige schreden afstands. Koen en ik bleven dicht bij elkander, alsof wij door onze helmen heen met elkander hadden kunnen praten. Ik voelde niets meer van de zwaarte van kleederen, schoeisel, luchtbak of helm, waarin mijn hoofd ronddraaide als een amandel in haar bast. Al die voorwerpen verloren een gedeelte van hun gewicht, gelijkstaande met de massa water welke zij verplaatsen, zoodat ik gelegenheid had om de voortreffelijkheid der wet van Archimedes te ondervinden. Ik was geen werkeloos lichaam, maar genoot integendeel een betrekkelijk groote vrijheid in mijne bewegingen.

De kracht van het licht, dat den grond tot op tien meter onder water bescheen, verwonderde mij; de zonnestralen drongen gemakkelijk door, en losten de kleur van het zeewater op; ik onderscheidde voorwerpen op honderd meter afstand; wat verder lag werd onduidelijk door tinten en ultramarijn, en nog verder verloor het zich in een ondoorschijnend blauw, dat eindigde in een zeker duister. Het water, dat mij omringde, was inderdaad slechts eene soort van lucht, wel dichter dan de aardsche dampkring, doch even doorschijnend. Boven mij zag ik het kalme zeevlak.

Wij gingen over een gelijken bodem van fijn zand, waarin geene rimpels waren, zooals men dat op het strand door de branding ziet gebeuren. Die hagelwitte grond kaatste de zonnestralen met verwonderlijke helderheid terug. Van daar dat krachtige licht, dat in alle deelen der zee doordrong. Ik betwijfel het of men mij zal gelooven als ik verzeker, dat ik op eene diepte van tien meter even helder zag als in het volle daglicht.

Gedurende een kwartier liep ik over dat witte zand, hetwelk met millioenen kleine schelpen bezaaid was. Langzamerhand verdween de Nautilus, welke op eene langwerpige klip geleek, uit het gezicht; maar als het donker werd zou de electrieke lantaarn door haar helder licht ons den weg naar boord aanwijzen.

Wij gingen echter steeds voort, en de uitgestrekte zandvlakte scheen grenzeloos te zijn; met de hand joeg ik nu en dan het water voor mij uit, hetwelk zich echter terstond achter mij sloot, terwijl de indruk van mijne voetstappen door den druk van het water aanstonds werd uitgewischt.

Weldra begon ik eenige voorwerpen te zien, welker vorm door den afstand nog niet duidelijk was geweest. Ik herkende prachtige rotsen met de schoonste zooephyten bedekt, doch daarbij trof mij eene zonderlinge uitwerking van het licht. Het was toen ongeveer tien uur in den morgen. De stralen der zon vielen vrij schuin op zee, het licht werd door terugkaatsing, evenals wanneer het door een prisma valt, ontbonden, zoodat bloemen, rotsen, planten, schelpen, polypen, kortom alles met de zeven kleuren van het zonnespectrum schitterde. Het was een wonder, verrukkelijk voor het oog, die dooreenmenging en schakeering van kleuren, een ware kaleidoskoop van groen, geel, oranje, paarsch, blauw, in een woord het geheele palet van een dollen schilder! Hoezeer speet het mij, dat ik aan Koenraad mijne levendige indrukken niet kon mededeelen, en dat ik met hem niet kon wedijveren in uitroepen van verbazing! Waarom kon ik niet, evenals kapitein Nemo met zijn makker, door teekens mijne gedachten mededeelen! Bij gebrek aan beter praatte ik dus maar tot mij zelven; ik schreeuwde in de koperen doos, waarin mijn hoofd besloten was, en gebruikte, met mijne ijdele woorden mogelijk meer lucht dan ik mocht.