Jules Verne

Ik voeg er nog bij dat die kogeltjes niet grooter zijn dan hagel van No 4, en dat eene gewone geweerlading er een tiental kan bevatten."

"Ik maak geene opmerkingen meer," antwoordde ik opstaande, "ik heb mijn geweer slechts op te nemen; overigens ga ik, waar gij gaat, kapitein."

Nemo bracht mij naar het achterste gedeelte van de Nautilus; toen wij voorbij de hut van Ned Land en Koenraad gingen, riep ik hen om ons te volgen. Daarna kwamen wij in eene hut aan bakboordzijde, dicht bij de machinekamer, waar wij ons jachtkostuum moesten aandoen.

HOOFDSTUK XIV

Jachtavonturen.

Deze hut was letterlijk gesproken het arsenaal en de kleedkamer van de Nautilus. Een dozijn scaphanders hing langs de wanden en wachtte de wandelaars.

Toen Ned Land ze zag, toonde hij zichtbaar weerzin om er een aan te schieten.

"Maar mijn beste Ned," zeide ik hem, "de bosschen van Crespo zijn slechts onderzeesche bosschen."

"Goed," mompelde de teleurgestelde harpoenier, die zijne droomen van versch vleesch in rook zag verdwijnen. "Gaat gij die dingen aantrekken, mijnheer Aronnax?"

"Ik moet wel, Ned."

"Gij kunt doen wat gij wilt, mijnheer," antwoordde de harpoenier, terwijl hij de schouders ophaalde, "maar wat mij aangaat, buiten noodzaak steek er nooit een vin in."

"Men zal u niet noodzaken, Ned," zeide de kapitein.

"En zal Koen zich wagen?" vroeg Ned.

"Wel zeker, ik volg mijnheer, waar hij ook gaat," antwoordde Koenraad.

Op bevel des kapiteins, kwamen twee matrozen ons helpen om die zware ondoordringbare kleederen aan trekken. Zij waren van caoutchouc zonder naad, en zoo gemaakt dat zij eene aanzienlijke drukking konden lijden; het was als het ware eene buigzame en sterke wapenrusting, de kleederen vormden broek en buis aan elkander; de broek eindigde in zware schoenen met dikke looden zolen. Het buis was van binnen gevoerd met koperen banden, opdat de borst en dus de ademhaling vrij zou blijven; de mouwen eindigden in buigzame handschoenen, welke de beweging der hand in geenen deele hinderden.

Deze volmaakte scaphanders verschilden, zooals men ziet hemelsbreed van die gebrekkige duikertoestellen, welke in de 18e eeuw uitgevonden en zoo geprezen werden.

De kapitein, een van zijn volk, een soort van Hercules, die eene verbazende kracht moest bezitten, Koenraad en ik hadden weldra de scaphanders aan. Wij behoefden nog slechts den koperen helm op te zetten, doch voor ik dit deed, vroeg ik den kapitein verlof om de geweren eens te zien, welke wij mede zouden nemen. Een van de matrozen gaf mij daarop een geweer, welks kolf van staal gemaakt, geheel hol en vrij groot was. Dit was de bewaarplaats van samengeperste lucht, welke door een klep, die met eene veer in beweging werd gebracht, in den loop ontsnappen kon. In de kolf was ook een kogeldoosje, dat een twintigtal electrieke kogeltjes bevatte, welke eveneens door middel eener veer van zelf in den loop konden worden gebracht; als er een schot gelost was, kon men dus aanstonds weer schieten.

"Dit wapen is volmaakt en gemakkelijk te hanteeren, kapitein," zeide ik.

"Ik verlang om het te gebruiken. Maar hoe zullen wij in zee komen?"

"Op dit oogenblik, mijnheer de professor, ligt de Nautilus tien meter onder water, en wij behoeven slechts te gaan."

"Maar hoe komen wij er uit?"

"Dat zult gij zien."

De kapitein zette zijn helm op, welk voorbeeld Koen en ik volgden, terwijl wij nog hoorden dat de harpoenier ons spottenderwijze een goede jacht toewenschte. Ons kleed eindigde van boven in een koperen kraag, waarop de helm kon worden vastgeschroefd. Drie gaten met dik glas voorzien lieten het uitzicht naar alle kanten vrij, als men het hoofd binnen den helm slechts omdraaide. Zoodra de helm vast zat, begon het toestel van Rouquayrol, dat ik op den rug had, te werken, en wat mij aangaat, ik ademde geheel vrij. Met de lamp aan den gordel en het geweer in de hand was ik gereed om te vertrekken; maar om ronduit te spreken in die zware kleederen opgesloten en door mijn looden zolen als aan den grond genageld, kon ik onmogelijk een stap doen.