Jules Verne

Gij behoort onder diegenen, die zelven hunne schatten verzameld hebben. Geen Europeesch museum bevat zulk eene verzameling van voortbrengselen uit den Oceaan. Maar als ik mijne bewondering daaraan geheel besteed, wat rest mij dan voor het vaartuig, waarin ze verborgen zijn. Ik wil niet doordringen in uwe geheimen, maar ik beken dat die Nautilus mijne nieuwsgierigheid in de hoogste mate opwekt, om de kracht, welke haar in beweging brengt en het toestel dat haar bestuurt; ik zie aan den muur van deze zaal instrumenten hangen, wier bestemming mij onbekend is; zou ik mogen weten...!"

"Mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein, "ik heb u gezegd dat gij bij mij aan boord vrij zoudt zijn, en daarom is geen deel van de Nautilus voor u verborgen. Gij kunt het vaartuig in alle bijzonderheden in oogenschouw nemen, en ik zal het mij tot een genoegen rekenen uw gids te zijn."

"Ik weet niet hoe u te danken, mijnheer, maar ik zal geen misbruik maken van uwe goedheid; alleen wensch ik u te vragen waar deze natuurkundige werktuigen voor dienen?"

"Diezelfde instrumenten bevinden zich in mijne kamer, mijnheer, en daar zal ik de eer hebben u er het gebruik van te verklaren. Bezie vooraf echter een oogenblik de hut, welke voor u bestemd is; gij moet toch weten, hoe gij op de Nautilus zult gehuisvest zijn."

Ik volgde den kapitein, die door eene andere deur mij in een der gangen van het schip bracht; hij geleidde mij naar het voorste gedeelte, en daar vond ik niet eene hut, maar eene smaakvolle kamer, met bed, toilettafel en verschillende andere meubelen. Ik kon mijn gastheer slechts danken.

"Uwe kamer is naast de mijne," zeide hij, eene deur opendoende, "en de mijne komt uit in het salon, dat wij zooeven verlaten hebben."

Ik trad de kamer van den kapitein binnen; deze zag er somber, bijna als eene kloostercel uit; een ijzeren bed, eene werktafel en eenige andere benoodigheden, alles slechts ten halve verlicht; niets aangenaams, slechts het strikt noodige. Kapitein Nemo wees mij een stoel, ik ging zitten en daarop begon hij aldus:

HOOFDSTUK XII

Alles door electriciteit.

"Mijnheer," zeide kapitein Nemo, terwijl hij mij op de instrumenten aan den wand wees, "dat zijn de voor de vaart van de Nautilus vereischte werktuigen. Hier en in mijn salon heb ik ze altijd voor oogen; zij wijzen mij de plaats en de juiste richting in 't midden van den Oceaan aan. Sommigen zijn u bekend, als de thermometer, welke mij de temperatuur in de Nautilus aanwijst, de barometer, die de drukking van de lucht aanduidt, en verandering van weer voorspelt; de hygrometer, die den graad van droogte van de atmosfeer aanwijst; het stormglas, waarvan het mengsel mij door zijne veranderingen storm verkondigt, het kompas, dat mijn weg regelt; de sextant, die mij de breedte doet kennen; chronometers, welke mij de lengte laten berekenen, en eindelijk dag- en nachtkijkers, die mij dienen om alle punten van den gezichteinder te onderzoeken, als de Nautilus op de oppervlakte der zee drijft."

"Het zijn de gewone zeevaartkundige instrumenten," antwoordde ik; "ik ken er het gebruik van; maar er zijn nog anderen, welke zonder twijfel voor de bijzondere inrichting van de Nautilus bestemd zijn. Die wijzerplaat daar met beweegbare naald, is dat geen manometer?"

"Juist, mijnheer; hij staat in verbinding met het water, welks drukking hij aanwijst, zoodat ik daardoor weet op welke diepte mijn vaartuig zich beweegt."

"En die dieplooden van nieuwe soort?"

"Het zijn thermometrische dieplooden, welke mij den warmtegraad van de verschillende diepten der zee doen kennen."

"En die andere instrumenten, welker gebruik ik zelfs niet kan raden?"

"Thans moet ik u een en ander verklaren, mijnheer de professor," zeide kapitein Nemo; "hoor mij dus aan."

Hij bewaarde gedurende eenige oogenblikken het stilzwijgen, en sprak daarop het volgende:

"Er bestaat eene kracht, welke mij gehoorzaamt, die snel en met het grootste gemak werkt, welke zich voor allerlei gebruik weet te schikken, en het meesterschap bij mij aan boord uitoefent; door die kracht geschiedt alles; zij verlicht en verwarmt mij, en is de ziel van al mijne werktuigen; die kracht is de electriciteit."

"De electriciteit!" riep ik, ten hoogste verbaasd.