Jules Verne

In de grootste verbazing wachtten Koenraad en ik af hoe dit tooneel zou afloopen. De kapitein leunde tegen een hoek van de tafel, sloeg de armen over elkander en bekeek ons met de grootste aandacht. Aarzelde hij om te spreken, of had hij berouw over de pas in het Fransch gesproken woorden? Ik kon het niet gelooven. Na eenige oogenblikken van een stilzwijgen, dat geen onzer durfde af te breken, zeide hij met bedaarde doch doordringende stem:

"Mijne heeren, ik spreek Fransch, Engelsch, Hoogduitsch en Latijn. Ik had u dus bij ons eerste samenzijn reeds kunnen antwoorden, doch ik wilde u eerst kennen en dan eens nadenken. Uw viervoudig verhaal, dat in den grond volkomen gelijk was, heeft mij u doen kennen. Ik weet nu, dat het toeval mij samen heeft gebracht met den heer Pierre Aronnax, hoogleeraar in de natuurlijke geschiedenis aan het Museum te Parijs, Koenraad zijn bediende en Ned Land uit Canada, harpoenier aan boord van de Abraham Lincoln, een stoomschip van de nationale marine der Vereenigde Staten."

Ik boog ten teeken van toestemming; het was geene vraag, welke hij mij deed; derhalve was er ook geen antwoord noodig. Die man sprak met eene bijzondere gemakkelijkheid, zonder eenig merkbaar accent; zijne volzinnen waren afgerond, zijne woorden juist gekozen, en hij had eene opmerkelijk goede uitspraak, en toch gevoelde ik dat het geen landgenoot van mij was. Hierop vervolgde hij aldus:

"Gij hebt waarschijnlijk gedacht, mijnheer, dat het lang duurde voor ik u een tweede bezoek bracht; dit was omdat ik, toen ik niet wist wie gij waart, eerst rijpelijk wilde overdenken, welke partij ik ten uwen opzichte nemen moest; ik heb lang geaarzeld. De meest toevallige omstandigheden hebben u bij een man gebracht, die met de menschheid gebroken heeft. Gij zijt mijn leven komen storen...."

"Onwillekeurig", zeide ik.

"Hoe, onwillekeurig?" vroeg de onbekende met verheffing van stem. "Is het onwillekeurig dat de Abraham Lincoln mij in alle zeeen heeft opgezocht? Is het onwillekeurig dat gij aan boord van dat fregat gekomen zijt? Is het onwillekeurig dat de kanonkogels afgestuit zijn op den romp van mijn vaartuig? Is het onwillekeurig dat Ned Land zijn harpoen op mij heeft afgeworpen?"

Ik bemerkte in de woorden een kwalijk bedwongen toorn. Maar op die beschuldigingen had ik een zeer natuurlijk antwoord, en ik gaf dit in deze woorden: "Gij weet zeker niet, mijnheer, welke twistvragen er in Amerika en Europa ten uwen opzichte gerezen zijn; gij weet waarschijnlijk niet dat verschillende ongelukken, die het gevolg waren van botsingen met uw onderzeesch vaartuig, de openbare meening in beide werelddeelen hevig geschokt hebben. Ik zal u niet vermoeien met al de veronderstellingen, welke men maakte om daarmede het onverklaarbare verschijnsel te verklaren, waarvan gij alleen het geheim bezit, maar gij zult mij wel willen gelooven als ik u verzeker, dat toen de Abraham Lincoln u in het noorden der Stille Zuidzee vervolgde, wij een sterk zeemonster meenden na te jagen, van hetwelk men den Oceaan, het kostte wat het wilde, moest verlossen."

Een glimlach speelde om de lippen van den kapitein, die op kalmer toon vroeg: "Mijnheer Aronnax, zoudt gij durven verzekeren dat uw fregat niet even goed een onderzeesch vaartuig als een monster zou hebben vervolgd en beschoten?"

Deze vraag bracht mij in verlegenheid, want kapitein Farragut zou zeker niet geaarzeld hebben. Hij zou gewis gemeend hebben dat het zijn plicht was om dit toestel even goed als een reusachtigen eenhoorn te vernielen.

"Gij begrijpt dus, mijnheer", hervatte de onbekende, "dat ik het recht heb om u als vijanden te beschouwen."

Ik antwoordde niets, en met reden; waarom zou ik over zulke woorden twisten, als het geweld de beste bewijsgronden smoren kan?

"Ik heb lang geaarzeld", vervolgde de gezagvoerder, "niets noodzaakte mij om u gastvrijheid te verleenen: als ik mij van u wilde ontdoen had ik geen enkel belang om u te houden; ik had u dan weer op het plat gezet, dat u reeds eens tot schuilplaats diende, ik zou het vaartuig in zee hebben doen zinken, en ik zou vergeten hebben, dat gij ooit bestaan hadt.