Jules Verne

Het was zeker dat wij met beschaafde lieden te doen hadden, en zonder het electrieke licht waaronder wij zaten, zou ik gedacht hebben in een hotel aan de table d'hote te zitten. Ik moet echter zeggen, dat brood en wijn geheel ontbraken. Het water was frisch en helder, maar--water viel in 't geheel niet in den smaak van Ned Land. Onder de opgediende gerechten herkende ik eenige heerlijk klaargemaakte vischsoorten, maar over eenige overigens lekkere schotels, kon ik geen oordeel uitspreken en ik zou zelfs niet hebben kunnen zeggen of ze tot het planten- of dierenrijk behoorden. Het servies en tafelzilver waren net en smaakvol. Elk stuk, lepel, vork, mes, bord, enz., was met eene letter geteekend, waaromheen in een kringetje eenige woorden stonden, op deze wijze:

MOBILIS

N

IN MOBILE

Mobilis in mobile [1], een devies, dat zeker sloeg op het vaartuig, waarin wij ons bevonden; de letter N was waarschijnlijk de eerste letter van den naam van den raadselachtigen persoon, die hier in de diepte der zee bevel voerde.

Ned en Koenraad maakten niet zooveel opmerkingen. Zij aten maar, en ik volgde weldra hun voorbeeld. Ik was bovendien gerust in ons lot, daar het duidelijk bleek, dat onze gastheeren ons niet van honger wilden doen sterven. Alles eindigt evenwel hier beneden, alles, zelfs de honger van menschen, die in geen vijftien uur gegeten hebben. Toen onze honger gestild was, deed zich de behoefte aan slaap geducht voelen. Het was zeer natuurlijk ook, na dien eindeloozen nacht, gedurende welken wij met den dood geworsteld hadden.

"Nu zal ik wel slapen," zeide Koenraad.

"En ik slaap al!" bromde Ned Land, die even als Koenraad op de vloermatten ging liggen, waar wij weldra vast sliepen. Ik kon den slaap nog zoo gemakkelijk niet vatten; te veel denkeelden doorkruisten mijn geest, te veel onoplosbare vragen kwamen in mij op, al te veel voorstellingen hielden mijne oogen geopend. Waar bevonden wij ons? Welke vreemde macht sleepte ons mede. Ik voelde of liever ik meende te voelen, dat het vaartuig in het diepste gedeelte der zee daalde; vreeselijke nachtmerrien plaagden mij; ik zag in die geheimzinnige diepte een wereld van onbekende dieren, welker samenleving dit onderzeesche vaartuig scheen te deelen, levend, zich bewegend, even afschuwelijk van gedaante als zij!... Toen werd het kalmer in mijn geest, mijn denkvermogen loste zich op in eene onbepaalde lusteloosheid, en ik viel weldra in een doffen slaap.

HOOFDSTUK IX

Woede van Ned Land.

Hoe lang die slaap duurde, weet ik niet; maar het moet lang geduurd hebben, want wij waren geheel van onze vermoeienissen hersteld. Ik werd het eerste wakker; mijne makkers bewogen zich nog niet en bleven als wezenlooze wezens in hun hoek liggen. Nauwelijks was ik van mijn vrij hard leger opgestaan, of mijn geest was weder helder, mijn denkvermogen opgeklaard. Ik begon onze cel op nieuw nauwkeurig te onderzoeken. Niets was er veranderd: wij waren gevangenen gebleven. Gedurende onzen slaap had de hofmeester de tafel afgenomen; niets duidde dus aan dat onze toestand spoedig zou veranderen, en ik vroeg mij ernstig af of wij bestemd waren om altijd in die kooi te leven. Dit vooruitzicht scheen mij des te onaangenamer toe, omdat, al was mijn hoofd helderder dan den vorigen dag, ik eene zonderlinge gedruktheid op de borst voelde. Ik haalde moeielijk adem: de zware lucht was voor mijne longen niet meer voldoende; hoe groot onze cel ook was, het was duidelijk dat wij het grootste deel van de daarin aanwezige zuurstof verbruikt hadden; ieder mensen toch verbruikt in een uur de zuurstof, welke in honderd liter lucht vervat is, en die lucht met eene bijna even groote hoeveelheid koolzuur bezwangerd, wordt dan ongeschikt voor de ademhaling.

Het was dus hoogst noodzakelijk om de lucht in onze gevangenis te ververschen, en zonder twijfel ook de lucht in het geheele vaartuig. Hier deed zich eene vraag bij mij op. Hoe handelde de kapitein van dit drijvende toestel? Verkreeg hij lucht langs scheikundigen weg, door de zuurstof door middel van warmte uit chloorzure potasch af te zonderen, en koolzuur met bijtende potasch te verbinden? In dat geval moest hij toch in eenige betrekking staan met het land, ten einde zich de noodige grondstoffen te verschaffen, welke hiertoe noodig waren.