Jules Verne

Gelukkig was de snelheid niet zoo buitengewoon groot.

"Zoolang het ding horizontaal doorvaart," mompelde Ned Land, "heb ik niets te zeggen; maar als het de aardigheid heeft om eens te duiken, dan geef ik geen twee dollars voor mijn huid."

Ned had er nog wel minder voor kunnen geven; het werd dus noodzakelijk om ons in gemeenschap te stellen met de wezens, van welke soort ook, die in dit ding zaten opgesloten; ik zocht aan de oppervlakte eene opening, of een luik, maar de rijen bouten, welke vast aan de randen der platen waren ingeklonken, waren allen hetzelfde. Bovendien verdween de maan, en liet ons in volslagen duisternis. Wij moesten den dag afwachten om op middelen te peinzen, hoe wij binnen in dit onderzeesche schip zouden doordringen. Derhalve hing ons behoud alleen af van een gril der geheimzinnige stuurlieden, die dit vaartuig bestuurden, en als het dook waren wij verloren. Behalve in dit geval twijfelde ik er geen oogenblik aan of wij konden ons met hen wel in gemeenschap stellen; en inderdaad, als zij zelven geen lucht vervaardigden, moesten zij van tijd tot tijd wel op de oppervlakte komen om hun voorraad versche lucht te vernieuwen; er moest dus eene opening zijn, welke het binnenste van het vaartuig met de buitenlucht in gemeenschap stelde.

Wij moesten de hoop geheel opgeven om door kapitein Farragut gered te worden: wij werden naar het westen medegesleept, en ik berekende, dat onze snelheid zoo wat twaalf kilometer in het uur bedroeg. De schroef bewoog zich met wiskunstige regelmatigheid in het water, en deed enkele malen als zij boven kwam het lichtende zeewater met groote kracht opspuiten.

Tegen vier uur in den morgen nam de snelheid toe, en het was moeielijk om ons bij die snelle vaart vast te houden, vooral als de golven onze lichamen zweepten. Gelukkig ontmoette Ned's hand een grooten ankerring, die aan het bovenvlak was vastgemaakt, en waaraan wij ons stevig vastklampten. Eindelijk ging de lange nacht voorbij. Mijne herinnering roept mij alle indrukken niet meer voor den geest, maar eene bijzonderheid valt mij nog in. Als zee en wind eens voor een oogenblik zwegen, meende ik verscheidene malen, een vaag geluid, een soort van vluchtige harmonie, van verwijderde akkoorden te hooren. Wat was dan toch het geheim van die onderzeesche vaart, naar welker verklaring de geheele wereld te vergeefs zocht! Welke wezens leefden er in dit zonderlinge vaartuig? Welk werktuig zou het met zulk eene verbazende snelheid in beweging brengen?

De dag brak aan. Morgennevels omhulden ons, doch begonnen weldra te scheuren. Ik wilde beginnen om het bovenvlak, dat eene soort van horizontaal plat vormde, nauwkeurig te onderzoeken, toen ik het vaartuig langzamerhand voelde wegzinken.

"Duizend duivels," riep Ned Land, terwijl hij met zijn voet op het dof klinkende metaal stampte, "opent dan, ongastvrije schippers!"

Maar het was moeielijk om zich bij het verdoovende geraas van de schroef te doen verstaan; gelukkig zonk het vaartuig niet dieper. Plotseling hoorde ik een gekraak van sterk knarsende sloten binnen in het vaartuig; eene plaat werd opgelicht, een man verscheen, gaf een zonderlingen kreet en verdween oogenblikkelijk. Eenige oogenblikken later verschenen er acht sterke klanten met bedekt gelaat, en sleepten ons in hunne vervaarlijke machine naar beneden.

HOOFDSTUK VIII

Mobilis in Mobile.

Dat naarbinnenslepen was vrij lomp, doch had met de snelheid van den bliksem plaats gehad. Wij hadden den tijd niet gehad om tot ons zelven te komen. Ik weet niet wat mijne makkers ondervonden, toen zij in die drijvende gevangenis naar beneden werden gehaald, maar wat mij aanging, ik voelde eene kille huivering door mijne leden gaan. Met wie hadden wij te doen? Zonder twijfel met zeeroovers van een nieuwe soort, die op hunne wijze de zee doorkruisten.

Nauwelijks was het enge luik gesloten, of ik bevond mij in volslagen duisternis. Mijne oogen, die nog verblind waren door het daglicht, zagen niets. Ik voelde met mijne bloote voeten de treden van eene ijzeren trap.