Jules Verne

De masten trilden over hunne geheele lengte, en de schoorsteenen konden ter nauwernood de dikke rookwolken den doorgang verschaffen.

De log werd ten tweeden male uitgeworpen.

"Hoeveel, stuurman?" riep de kapitein.

"19,3 kilometer, kapitein!"

"Stook op!" beval Farragut.

De machinist gehoorzaamde; de manometer teekende tien atmosferen; maar de visch schoot ook vooruit, want zonder moeite liep hij ook 19,3 kilometer. Welke jacht! Neen, ik ben niet in staat om de ontroering te beschrijven, welke mijn geheele lichaam deed trillen. Ned Land was op zijn post met de harpoen in de hand. Verscheidene malen liet het dier zich naderen.

"Wij halen hem in! Wij halen hem in!" riep Ned, maar op het oogenblik dat hij wilde werpen, zwom het dier vooruit met eene snelheid, welke ik op niet minder dan dertig kilometer in het uur schatte. En zelfs toen wij ons maximum van snelheid bereikt hadden, stak het den draak met het fregat, door er om heen te zwemmen! Een kreet van woede ontsnapte ons.

Om twaalf uur waren wij niet verder dan om acht uur 's morgens. Toen besloot kapitein Farragut andere middelen aan te wenden.

"Zoo," zeide hij, "loopt dat beest sneller dan de Abraham Lincoln, dan zullen wij eens zien of het onze puntkogels vooruit blijft. Mannen aan het voorstuk!"

Het stuk op den voorsteven werd onmiddellijk geladen en gericht; het schot ging af, maar de kogel vloog eenige voeten te hoog en over het dier heen, dat op een halven kilometer voor ons uit zwom.

"Een ander die beter bij de hand is!" schreeuwde de kapitein, "500 dollars voor hem die het verwenschte beest raakt!"

Een oude kanonnier met grijzen baard, ik zie hem nog, naderde bedaard en kalm het stuk, richtte het en mikte lang. Een zware slag dreunde, en de equipage stiet een vreugdekreet uit. De kogel had het dier getroffen, maar niet vlak op zijn lichaam, want hij gleed langs de ronde oppervlakte af, en vloog twee kilometer verder in zee.

"Wat drommel," riep de oude kanonnier woedend, "is die schelm dan met zesduims platen gepantserd?"

"Vervloekt!" riep de kapitein.

De jacht begon op nieuw, de kapitein wendde zich tot mij en zeide: "ik zal het vervolgen tot mijn fregat in de lucht vliegt."

"Gij hebt gelijk!" antwoordde ik.

Men hoopte dat het dier uitgeput zou raken, en dat het niet evenals een stoommachine onvermoeid zijn zou, maar verre van dien; het eene uur verliep na het andere, zonder dat het eenig teeken van afmatting gaf. Ik moet der Abraham Lincoln ter eere nageven, dat zij met onvermoeide inspanning volhield, ik bereken dat het schip op dien ongelukkigen zesden November wel 500 kilometer aflegde; maar de duisternis viel, en overdekte de onstuimige zee met haren sluier. Op dat oogenblik meende ik, dat onze tocht geeindigd was, en wij het bovennatuurlijke dier niet terug zouden zien; maar ik bedroog mij. 's Avonds tien minuten voor elven zagen wij het electrieke licht weder op drie kilometer voor ons uit; het was even helder, even glanzend als den vorigen nacht.

De eenhoorn scheen onbeweeglijk. Misschien was hij vermoeid van den wedren, en sliep hij, of liet hij zich door de golven zachtkens voortwiegelen. Dit was eene kans, waarvan de kapitein gebruik wilde maken. Hij gaf dienovereenkomstig zijne bevelen. De Abraham Lincoln naderde voorzichtig en langzaam onder halven stoom om de aandacht van zijn tegenstander niet op te wekken. Men ontmoet niet zelden in volle zee walvisschen in diepe rust, welke men dan met goed gevolg aanvalt, en Ned Land had er meer dan een in den slaap geharpoend; hij ging weder op zijn post op den boegspriet. Het fregat naderde zonder veel geraas, stopte op twee kabellengte afstands van het dier, en dreef langzaam voort: men haalde bijna geen adem meer; diepe stilte heerschte op het dek. Wij waren op geen honderd voet afstands van het licht, dat in onze oogen nog helderder en schitterender werd. Op dat oogenblik zag ik Ned Land over de verschansing leunen, terwijl hij zich met de eene hand aan een touw vasthield, en met de andere zijn vreeselijken harpoen drilde.